boos oor Bretons

boos

/boːs/ adjektief

Van plan zijn kwaad te doen.

Vertalings in die woordeboek Nederlands - Bretons

fuloret

adjektief

fumet

adjektief

kounnaret

adjektief

droug · droug en unan bennak · fall · falloni

Soortgelyke frases

doen verhoornen; verstijfd/verkleumd zijn; boos zijn
krugañ

uit den boze
diveulus

een stoot met de degen geven; een stomp in de ribben geven; krenken; zich ergeren, zich boos maken
feukañ

krijgslist, kneep, truc ; begin van een boze bui
gwidre

boze geest, demon
droukspered

boze
diaoul · droug · droug en unan bennak

boos worden/maken; uitbreken
feulzañ · feulziñ

lijden, verduren; koppig weerstaan; zich boos maken
kiañ

erevent monster, gedrocht, draak; demon, boze geest; tegenstander, mededinger, vijand
aerouant

voorbeelde

Kan een beer in het bos schijten?
Hag-eñ'vez kac'het er c'hoadoù gant an arzhed gouez, paotrig?

m recht op het gebruik van een bos/woud
forestaj

We graven ons nu in aan de rand van het bos.
Ne deuomp ket a-benn da vont pelloc'h eget lez ar c'hoad.

m -où inhoud van een bos
koadad

m -où bos (groenten)
drailhad

La Bosse-de-Bretagne
Bosenn (kumun)

v -où boos(aardig)heid, gemeenheid
falloni

Subhas Bose
Subhash Chandra Bose

['bOs] m où buil, bluts; zwelling; ober bos blutsen maken ( = op krediet drinken)
bos

v -où bos (stro, hooi ...), schoof; dikke vrouw
boutell

v -i, -où plaats met veel bomen, bos, woud
gwezenneg

['fas] m –où gezicht; ober fas rous een boos gezicht trekken; fas da : tegen in lakaet en deus daou vut fas da Vonako hij heeft twee goals gemaakt tegen Monaco (Yann Gerven); reiñ fas, mont a-fas tegen wind ingaan; honnezh a zo dir war
fas

Bos (vegetatie)
Koadeg

[’gwa:larn] m/v noordwesten; bout e gwalarn in het noordwesten zijn (= boos zijn, mokken)
gwalarn

col meststof voortkomend van het afbranden van veld of bos
ludu-tan

['fØka~] ww een stoot met de degen geven; een stomp in de ribben geven; krenken; (zich) ergeren, (zich) boos maken
feukañ

Kapelle-op-den-Bos
Kapelle-op-den-Bos

v boos(aardig)heid; zwakheid
fallentez

feulziñ ww boos worden/maken; uitbreken (vee); gewelddadig worden/maken
feulzañ,

[’kwa:t] m où, koadeier bos, woud; hout
koad

ww lijden, verduren; koppig weerstaan; zich boos maken
kiañ

v -où vrije ruimte; open plek in een bos
frankizenn

Bos (geslacht)
Bos (genad)

ww doen verhoornen; verstijfd/verkleumd zijn; boos zijn
krugañ

v -où open plek in een bos
digoadenn