[’trO:x] m où snede; het snijden ; spleet, barst ; keep, insnijding ; scherp (van een mes) ; hoeveelheid ; kaout troc’h handig zijn (da in) ; brezhoneg eus an troc’h kentañ/eus ar c’hentañ troc’h Bretons van de eerste snede (= van de
ww een mes werpen om te loten, loten, het lot werpen; an hini diwezhañ, pa vezer o terchal, a dap ar vourellenn disaesañ wie laatst komt bij het loten krijgt de moeilijkste karwei
['dal] bn blind; bot (mes); doodlopend (straat); biskoazh kemend-all, pevar lagad d’ar marc’h dall nooit zoiets gezien, een blind paard met vier ogen (grappende uitroep); ganet dall, deut dall er bed blindgeboren ; dall-put stekeblind