shoot
afbreken · afhakken · afhouwen · afkappen · afknallen · afleggen · aflopen · afschieten · afslachten · afvuren · bedaren · beschieting · bevangen · de moed ontnemen · delven · deprimeren · doden · doodmaken · doodschieten · doorgaan · filmen · fnuiken · fusilleren · gaan door · geruststellen · jacht · jagen · kalmeren · kanaal · kappen · kleinmaken · loot · neerdrukken · neerhalen · neerkomen · neerschieten · neerslachtig maken · neervellen · ombrengen · omhakken · omkappen · ontmoedigen · opduikelen · opgraven · overhoopschieten · overwinnen · paffen · pijlen gooien · putten uit · rooien · scheut · schieten · slachten · slopen · spruit · stik · stroomversnelling · te water laten · telg · terneerdrukken · trekken · uitbotten · uitgraven · uitlopen · uitloper · uitputten · uitspruitsel · uitsteken · vellen · vernederen · verootmoedigen · verslaan · verzwakken · vuren · werpen · winnen · wippen · zegevieren