o.t.t. oor Engels

o.t.t.

afkorting

Vertalings in die woordeboek Nederlands - Engels

present tense

naamwoord

voorbeelde

beëindigen (voltooien; completeren; afronden; afmaken; afwerken; klaarmaken; volbrengen; volmaken; een einde maken aan; afkrijgen; klaarkrijgen) beëindigen: o.t.t.
to get done (complete; accomplish; finish; bring to an end; end; get ready) to get done (pull it off; manage; fix; fix it up; finish; pull the trick)

omhooggaan (toenemen; groeien; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan) omhooggaan: o.t.t.
up (ascend; take off; rise; rise to the surface; mount; fly up; increase; bristle; flare up; become higher; climb; go upward; get away; be on the upgrade; start; grow; be off; become larger)

Actieve werkwoorden in de o.t.t. op «-Passieve werkwoorden in de o.t.t. op «-Het is erg belangrijk om een onderscheid te maken tussen de stam en de uitgang van het werkwoord.
Active verbs, ending in the present tense on «-It is very important to make a distinction between the stem and the verb ending.

V.T.T.: O.T.T. of hebben or zijn + Past Participle: ik hebbe gespeeld, u zij gegaan. ik zulle spelen.
V.V.T.: O.V.T. of hebben (to have) or zijn (to be) + Past Participle: Ik hadde gespeeld, gij waret gegaan.