n'est‐ce pas oor Nederlands

n'est‐ce pas

Vertalings in die woordeboek Frans - Nederlands

is het niet

Vous avez un peu de fièvre aujourd'hui, n'est-ce pas ?
Je hebt een klein beetje koorts vandaag, is het niet?

nietwaar

Vous avez essayé d'empêcher Tom de faire ça, n'est-ce pas ?
Je hebt geprobeerd te voorkomen dat Tom dat doet, nietwaar?

of niet

Je suis en retard, n'est-ce pas ?
Ik ben te laat, of niet?

Soortgelyke frases

n'est-ce pas
hè · toch

voorbeelde

Parce que ça n’a aucune importance de toute façon, n’est-ce pas ?
Want het maakt toch niet meer uit, of wel soms?

N'est- ce pas vraiment romantique?
Is het echt niet romantisch?

Dans notre pays, vous et moi n'avons jamais eu ce choix, n'est-ce pas?
Maar wij twee hadden in ons land die keus niet, hè?

Tu n'y vas pas que pour ça, n'est-ce pas?
Je zet dit toch niet door, of wel?

Ils ont mené l'enquête, n'est-ce pas?
Het vooronderzoek is afgerond, toch?

Il y a beaucoup d'étoiles, n'est- ce pas?
Er zijn veel sterren, niet waar?

Tu es un grand garçon, n'est-ce pas?
Wat ben jij toch een grote jongen.

Il est toujours apprenti au collegium, n’est-ce pas ?
Hij geeft nog steeds les aan het collegium, hè?’

Quand ce sera fini, nous pourrons les essayer, n’est-ce pas, Jenkins ?
‘Als dit spelletje uit is kunnen wij ze proberen, nietwaar Jenkins?’

Nous n’oublierons jamais, n’est-ce pas, Luciano ?
'We zullen dit nooit vergeten, hè?'

Vous ignorez qui je suis, n'est-ce pas?
Je weet niet wie ik ben, hé?

Vous le comprenez, n'est-ce pas?
Dat begrijp je toch?

N'est-ce pas confidentiel?
En als ze vragen waar dat vandaan komt?

— Je vous avais bien dit de rentrer chez vous, n’est-ce pas, Broussard ?
‘Ik had je gezegd om naar huis te gaan, nietwaar, Broussard?

— Ce n’est pas le seul mobile possible, n’est-ce pas ?
‘Het is toch niet het enige mogelijke motief?’

Oui mais je ne suis pas le chien dans la pièce, n'est-ce pas?
Ja, maar dat telt niet voor mij.

“Beau bateau, madame, n’est-ce pas.
– Een knap schip mevrouw, nietwaar.

Je connais Marcel, il organise cette petite fête, n'est ce pas?
Ik ken Marcel en hij geeft dit feestje, toch?

— Ce sont des choses distinctes, n’est-ce pas, le droit et Dieu ?
‘Zijn dat dan twee verschillende zaken, gerechtigheid en God?’

Nous devons en tenir compte, n’est-ce pas?
Daar moeten we rekening mee houden, hè?’

— Des articles sur la question inondaient les journaux à cette époque, n’est-ce pas ?
'De verhalen stonden toen al in alle kranten, hè?'

N'est-ce pas honnête?
Is dat niet beter?

Mais ça ne change rien, n'est-ce pas?
Maar het verandert niets.

— Vous viendrez à ma fête, n’est-ce pas ?
‘Je komt toch wel naar mijn feest, hè?’

Allez, elle doit y être, n'est-ce pas?
Komaan, ze moet daarbinnen zijn, juist?