partir en voyage oor Nederlands

partir en voyage

Vertalings in die woordeboek Frans - Nederlands

op reis gaan

Tu voudrais pas qu'on parte en voyage, après le Tour?
Wil je niet dat we samen op reis gaan na de Tour?

voorbeelde

En outre, je souhaite partir en voyage au Nord.
Trouwens, ik wil naar het noorden reizen.

— Vous ne pourriez pas partir en voyage pendant quelque temps ?
– Kun je niet een tijdje op reis gaan?

Je dois partir en voyage, alors j’emporterai ces photos avec moi pour me consoler.
Ik moet op reis, dus als troost neem ik deze foto’s mee.

Moi et Nick avions prévu de partir en voyage au lac de Genève dans quelques semaines.
Nick en ik hadden een reisje naar het meer van Geneva gepland voor een paar weken.

C’est le nom qu’il a pris quand il est parti en voyage la dernière fois
'Dat is de naam die hij gebruikte tijdens onze vorige reis.'

« Les esprits des morts ne peuvent-ils partir en voyage ?
'Kunnen de geesten van de doden niet op reis?'

Tout le monde ou presque semblait prêt à partir en voyage.
Bijna iedereen zag eruit alsof hij op reis ging.

Si nous n’étions pas partis en voyage, je n’aurais jamais su ce qu’était la mer.
Als we niet aan deze reis waren begonnen, had ik de zee nooit van mijn leven in het echt gezien.

J’aurais dû partir en voyage en Europe chaque année.
Ik had elk jaar in Europa op vakantie moeten gaan.

Tu veux partir en voyage ce week- end?
Zullen we dit weekend ergens heengaan?

Samuel semble tellement heureux de partir en voyage avec Sara, même dans une voiture empruntée
Hij ziet hoe blij Samuel is omdat hij met Sara op stap gaat, ook al is het maar in een geleende auto.

De l’extérieur, la maison doit avoir l’air complètement barricadée, comme si nous étions partis en voyage.
Van buitenaf moet het huis er helemaal afgesloten uitzien, alsof we weg zijn.

Il est parti en voyage d’affaires, puis ira ensuite rendre visite à sa famille.
Hij is op zakenreis, en daarna gaat hij een paar dagen naar zijn familie.

Pendant l’absence de Magnus parti en voyage nuptial, le roi avait informé sa fille de nombreux faits intéressants.
Toen Magnus op huwelijksreis was, had de koning Lucia over heel veel interessante feiten bijgepraat.

On va partir en voyage.
We maken een uitstapje.

On va partir en voyage.
Het is reisdag.

Partir en voyage, c’est se fatiguer et lutter contre l’envie de s’asseoir au bord du chemin.
Op tocht gaan is vermoeid raken en de aandrang bevechten om langs de weg neer te zitten.

J’ai appris par l’un des palefreniers que messire Maybor était parti en voyage
Ik heb van een van de staljongens gehoord dat lord Maybor op reis is gegaan.’

—On doit partir en voyage en Irlande cet automne.»
‘In het najaar gaan we naar Ierland.’

Les enfants te plairont beaucoup aussi, mais ils sont tous les deux partis en voyage.
Je zou de kinderen ook heel leuk vinden, maar die zijn allebei nog zeker tot juli weg.

« Tu crois que je dois demander à mon « mec » l’autorisation de partir en voyage ?
"'Dacht jij soms dat ik toestemming nodig had van ""mijn man"" om op reis te gaan?"

Montre-lui pourquoi nous avons dû partir en voyage.
‘Laat haar gewoon zien waarom we op reis moesten.’

Si elle décidait de partir en voyage, il viendrait avec elle.
Als ze een reisje naar het buitenland wilde maken, zou hij meegaan.

À notre surprise, il n’était pas parti en voyage d’affaires.
Tot onze verbazing was hij toch niet op zakenreis gegaan.

Mon cousin est parti en voyage de noces et je n’ai personne avec qui jouer.
Mijn neef is op huwelijksreis en ik heb niemand om mee te spelen.