très bien oor Nederlands

très bien

/tʁɛ bjɛ̃/ bywoord

Vertalings in die woordeboek Frans - Nederlands

fantastisch

adjektief

Non, des femmes qui avaient beaucoup d'expérience, et elles m'ont toutes dit que j'embrassais très bien.
Door vrouwen met veel ervaring en allemaal zeiden ze dat ik een fantastisch kusser was.

fijn

adjektief

Ou elle se débouille juste très bien avec de petits objets fins et pointus.
Of, hij was goed met, fijne puntige dingen.

prima

adjektief

Si vous voulez prétendre que vous ne le savez pas, très bien.
Als je doet alsof je er niets vanaf weet, prima.

in orde

adjektief

Je n'étais pas très bien ces dernières années.
Ik was de laatste jaren echt niet in orde.

voorbeelde

Mais je connais très bien mon mari et il a besoin de quelqu'un comme vous en ce moment.
Ik ken m'n man beter dan wie ook, en hij heeft nu iemand nodig zoals jij.

«Très bien, mon Père, vous avez suffisamment éveillé ma curiosité.
‘Ook al goed, pater, nou hebt u me nieuwsgierig genoeg gemaakt.

Ceux qui ont fait ça connaissaient très bien la manière la plus efficace de tuer un Jaffa.
Ze wisten precies hoe ze een Jaffa moesten doden.

Je la vois très bien, pense Rebecka.
Ik kan haar heel goed voor me zien, denkt Rebecka.

Il disait qu’il travaillait toujours très bien quand il pleuvait.
Hij zei dat hij altijd goed kon werken als het regende.

Très bien, si monsieur le propose, ce sera parfait.
Als meneer dat redt, is het prima.

Très bien, on doit trouver Emma.
We moeten Emma vinden.

Pour vous, ça marche très bien.
Voor jullie twee zal het echt werken.

— Très bien, je suis le général Zateb Kazim, chef du Conseil militaire suprême du Mali.
Ik ben generaal Zateb Kazim, voorzitter van de Militaire Opperraad van Mali.'

C' est très bien pensé
Slim bedacht, Vern

— Moi, je parle l’anglais très bien, déclara fièrement Denise.
'Ik spreek tamelijk goed Engels,' zei Denise trots.

Il ne s’en souvenait plus très bien.
Hij wist het niet meer precies.

C'est très bien.
Dat is goed.

Ils s'en sortent très bien.
Ik begrijp dat ze het zeer goed doen.

Très bien, bien, je devrait encore aller avec vous.
Ik ga toch met je mee.

Fabriquer un être humain était facile ; les Contrôleurs savaient très bien manipuler la matière.
Een mens bouwen ging makkelijk; de Accountants wisten precies hoe je materie moest kneden.

Très bien, ou j'atterris?
Goed. Waar dan?

Tu y arrives très bien avec moi.
Je hebt geen moeite om tegen mij te liegen.

Très bien, suivant!
Goed zo.Volgende!

Il se souvenait très bien de Carrington.
Hij herinnerde zich Carrington heel goed.

– Ma tête ferait très bien dans ta salle de bains
‘Mijn hoofd zou goed staan in jouw badkamer.’

Très bien, allons-y.
Goed, we gaan.

I-Il me conviens très bien, votre honneur.
Het doet het voor mij, edelachtbare.

Très bien, Hans.
Goed, Hans.

Très bien.
Oké, oké.