61 According to the case-law of the Court, Article 3(2) of Directive 2004/38 imposes an obligation on the Member States to confer a certain advantage on applications submitted by the third-country nationals referred to in that article, compared with applications for entry and residence of other third-country nationals (see, to that effect, judgments of 5 September 2012, Rahman and Others, C‐83/11, EU:C:2012:519, paragraph 21, and of 12 July 2018, Banger, C‐89/17, EU:C:2018:570, paragraph 31).
61 Volgens de rechtspraak van het Hof legt artikel 3, lid 2, van richtlijn 2004/38 de lidstaten een verplichting op om aanvragen die zijn ingediend door de in dit artikel bedoelde derdelanders gunstiger te behandelen dan aanvragen tot binnenkomst en verblijf van andere derdelanders (zie in die zin arresten van 5 september 2012, Rahman e.a., C‐83/11, EU:C:2012:519, punt 21, en 12 juli 2018, Banger, C‐89/17, EU:C:2018:570, punt 31).Eurlex2019 Eurlex2019