arbousier oor Nederlands

arbousier

/aʁ.bu.zje/ naamwoord manlike

Vertalings in die woordeboek Frans - Nederlands

aardbeiboom

manlike

Hull (bruyère commune), Arbustus unedo L. (arbousier, arbre aux fraises).
Hull (Schotse heide), Arbustus unedo L. (aardbeiboom).

arbutus

Arbousier

Vertalings in die woordeboek Frans - Nederlands

Aardbeiboom

Hull (bruyère commune), Arbustus unedo L. (arbousier, arbre aux fraises).
Hull (Schotse heide), Arbustus unedo L. (aardbeiboom).

voorbeelde

1. les fruits de l'arbousier (fruits de l'Arbutus unedo);
1. vruchten van de aardbeiboom (vruchten van de Arbutus unedo);

les fruits de l'arbousier (fruits de l'Arbutus unedo);
vruchten van de aardbeiboom (vruchten van de Arbutus unedo);

Hull (bruyère commune), Arbustus unedo L. (arbousier, arbre aux fraises).
Hull (Schotse heide), Arbustus unedo L. (aardbeiboom).

Ce fruit qui provient d’un arbousier double sa teneur en sucre pendant l’hiver à cause du gel et du dégel et contient au printemps deux fois plus de sucre qu’à l’automne.
Het suikergehalte daarvan verdubbelt in de loop van de winter vanwege het vriezen en dooien en de bessen bevatten in de lente twee keer zoveel suiker als in de herfst.

On conservait les châtaignes fraîches, dans des tonneaux ou des trous dans la terre tapissés de branches d'arbousier, les fruits passaient ainsi l'hiver sans se gâter
Men bewaarde de kastanjes vers, in tonnen of in met takken van de aardbeiboom bedekte openingen in de aarde, zodat de vruchten de winter doorkwamen zonder te bederven

Mais la proximité des cultures avec des étendues forestières de châtaigniers, de hêtres et d’arbousiers fait que les sols sont légers et fertiles, riches en substance organique (2 à 3 %), de sableux à argileux, avec un pH de 4 à 5 (acides).
De nabijheid van bossen met kastanjebomen, beukenbomen en aardbeibomen draagt evenwel bij aan een lichte, vruchtbare bodem die rijk is aan organische stoffen (2 à 3 %), die zandig-lemig tot zandig-kleiig is en een pH heeft van 4 à 5 (zuur).

Mais la proximité des cultures avec des étendues forestières de châtaigniers, de hêtres et d’arbousiers fait que les sols sont légers et fertiles, riches en substance organique (# à # %), de sableux à argileux, avec un pH de # à # (acides
De nabijheid van bossen met kastanjebomen, beukenbomen en aardbeibomen draagt evenwel bij aan een lichte, vruchtbare bodem die rijk is aan organische stoffen (# à # %), die zandig-lemig tot zandig-kleiig is en een pH heeft van # à # (zuur

La principale zone de culture de l’olivier se situe dans l’étage de végétation de 0 à 400 mètres en ubac, et jusqu’à 600 mètres en adret, caractérisé par les séries du chêne liège et du chêne vert, accompagnés du pin pignon, de la bruyère, de l’arbousier, du myrte, du lentisque, du calicotome et du filaire à feuilles étroites.
Het belangrijkste olijventeeltgebied is te vinden in de vegetatiegordel van 0 tot 400 meter aan de schaduwzijde en tot 600 meter aan de zonzijde van de helling, gekenmerkt door rijen van kurk- en steeneiken, vergezeld van pijnbomen, heide, aardbeibomen, mirte, mastiekbomen, doornheidebrem en steenlinde.

Baies d'aronie à feuilles d'arbousier (noires, pourpres ou rouges)
Appelbessen (rood, paars en zwart)

arbousier (Arbutus unedo), bruyère cendrée (Erica), eucalyptus, tilleul (Tilia spp.), bruyère commune (Calluna vulgaris), manuka ou jelly bush (leptospermum), théier (Melaleuca spp
aardbeiboom (Arbutus unedo), dopheide (Erica), eucalyptus, lindebloesem (Tilia spp.), struikheide (Calluna vulgaris), Leptospermum, Melaleuca spp

On voit des arbousiers adultes, de 20- 25 mètres de haut, qui sont morts comme ça aussi.
We zien hoe volgroeide bomen, van zo'n 21, 24 meter direct sterven, zoals hier.

— exceptions: arbousier (Arbutus unedo), bruyère cendrée (Erica), eucalyptus, tilleul (Tilia spp.), bruyère commune (Calluna vulgaris), manuka ou jelly bush (leptospermum), théier (Melaleuca spp.)
— uitzonderingen: aardbeiboom (Arbutus unedo), dopheide (Erica), eucalyptus, lindebloesem (Tilia spp.), struikheide (Calluna vulgaris), Leptospermum, Melaleuca spp.

On conservait les châtaignes fraîches, dans des tonneaux ou des trous dans la terre tapissés de branches d'arbousier, les fruits passaient ainsi l'hiver sans se gâter.
Men bewaarde de kastanjes vers, in tonnen of in met takken van de aardbeiboom bedekte openingen in de aarde, zodat de vruchten de winter doorkwamen zonder te bederven.

les fruits de l’arbousier (fruits de l’Arbutus unedo);
vruchten van de aardbeiboom (vruchten van de Arbutus unedo);

La flore caractéristique de la région couverte par l’appellation d’origine se compose de la lavande à toupet, du ciste ladanifère, du ciste à feuilles de sauge, de l’arbousier, du chèvrefeuille, du chardon à épines vertes, de l’inule visqueuse, du séneçon jacobée et de l’echium, ainsi que de toute la flore qui s’épanouit dans les chênaies (montados) de chêne-liège et de chêne vert typiques de la région méditerranéenne.
De karakteristieke flora van de regio van deze oorsprongsbenaming bestaat uit lavendel, cistusroos, halimium, aardbeiboom, kamperfoelie, driedistel, alant, Jakobskruiskruid, slangenkruid en alle typisch mediterrane flora van de montados (bossen met kurkeik en steeneik).

par séchoir traditionnel alimenté aux bois d'essences locales de châtaignier, aulne, arbousier, bruyère, frêne, hêtre ou chêne, complétés éventuellement des peaux des châtaignes issues de décorticage, ou par séchoir mécanique à air pulsé
door middel van een traditionele droogoven op hout van de lokale kastanjeboom, els, aardbeiboom, heide, es, beuk of eik, eventueel aangevuld met kastanjeschillen afkomstig van het pellen, of door middel van een mechanische heteluchtdroogoven

Acacia, ailanthe, anthyllis, arbousier, bleuet, bourdaine, buplèvre, callune, centaurée, chardon, châtaignier, chêne, cirse, cistacées, clématite, composées, coquelicot, cornouiller sanguin, crucifères, dorycnium, eleagnus, bruyère blanche, bruyère cendrée, erica vagans, fruitiers, genêt, germandrée, graminées, hélianthème, houx, impatience, jasione, knautie, lavande, lavande stoechas, leucanthème, lierre, liliacées, lotier, mélilot, menthe, moutarde, myrtacées, nerprun, olivier, papaver, pin, plantain, réséda, rhododendron, rhus, romarin, ronce, rosacées, sainfoin, saule, scabieuse, scorodoine, thym, tilleul, tournesol, trèfle blanc, trèfle violet, troène, ulex, vigne vierge, viorne, vipérine
Aardbeiboom, acacia, adderwortel, ailanthus, anthyllis, beemdkroon, braam, brem, centaurie, clematis, den, distel, dopheide, dorycnium, eik, eleagnus, erica vagans, esparcette, fruitbomen, gamander, gaspeldoorn, goudscherm, grasachtigen, honingklaver, hulst, jasione, kastanje, klaproos, klimop, korenbloem, kruisbloemigen, kuiflavendel, lavendel, lelieachtigen, linde, margriet, mirteachtigen, mosterd, munt, liguster, olijfboom, papaver, resedea, rode klaver, rododendron, rolklaver, roosachtigen, rozemarijn, samengesteldbloemigen, schurftkruid, slangenkruid, sneeuwbal, struikheide, sumak, tijm, valse salie, vederdistel, vlijtig liesje, vuilboom, wegedoorn, wilde kornoelje, wilde wingerd, wilg, witte heide, witte klaver, zonnebloem, zonneroosje, zonneroosjesachtigen.

En ce qui concerne les prairies, on y trouve notamment les plantes suivantes: erica, thym, origan, sarriette, sauge, lavande, inule visqueuse, myrte, narcisse des jardins, Arisarum vulgare, calicotome, Sarcopoterium, Hypericum amblycalyx, ciste, Anthyllis hermanniae, chénopode, laurier rose, arbousier, romarin, luzerne, lentisques, olivier sauvage.
In het grasland worden plantensoorten aangetroffen als: heide, tijm, oregano, bonenkruid, salie, wilde lavendel, kleverige alant, mirte, affodil, Griekse malrove, doornige brem (Calicotome villosa), gedoornde pimpernel, Sint-Janskruid, cistusroos, tijmbladig zonneroosje, Anthyllis hermanniae, Genista acanthoclada, wede, oleander, aardbeiboom, rozemarijn, boomrupsklaver, Pistacia en wilde olijf.

L’arbousier (Arbutus unedo) associé au:
Aardbeiboom (Arbutus unedo) in combinatie met

Il en résulte de grandes constances nectarifères régionales saisonnières, d’expression quantitative variable en fonction de l’année climatique: bruyère blanche, durant toute la période printanière; châtaignier en début d’été; arbousier en automne-hiver.
Hierdoor is er in elk seizoen, naargelang van het gebied, nectar aanwezig, weliswaar in een wisselende samenstelling naargelang van de jaarlijkse klimaatcyclus: boomhei gedurende het ganse voorjaar, tamme kastanje in het begin van de zomer en aardbeiboom in het najaar en de winter.

Aster, arbousier, armoise, bleuet, bryone, buplèvre, callune, chêne, centaurée, chardon, châtaignier, cirse, cistes, composées, cornouiller, crucifères, épilobe, bruyère cendrée, framboisier, fruitiers, genêt, géranium, graminées, hélianthème, hippocrépis, houx, jasione, lierre, liliacées, lotier, papaver, pin, pissentlit, plantain, renouée bistorte, ronce, saule, sainfoin, scabieuse, scorodoine, smilax, spirée, thym, trèfle blanc, trèfle violet, ulex, vipérine
Aardbeiboom, adderwortel, alsem, aster, braam, brem, brionie, centaurie, cistusroosje, den, distel, dopheide, eik, esparcette, framboos, fruitbomen, gaspeldoorn, geranium, goudscherm, grasachtigen, hulst, jasione, kastanje, klimop, korenbloem, kornoelje, kruisbloemigen, lelieachtigen, paardenbloem, paardenhoefklaver, papaver, rode klaver, rolklaver, samengesteldbloemigen, schurftkruid, slangenkruid, smilax, spirea, struikheide, tijm, valse salie, vederdistel, weegbree, wilg, wilgenroosje, witte klaver, zonneroosje.