fougueux oor Nederlands

fougueux

/fuɡø/ adjektief manlike

Vertalings in die woordeboek Frans - Nederlands

impulsief

adjektief

onbeheerst

adjektief

vurig

adjektief

Le héros tailla l'histoire pour la victoire, et le fougueux dragon s'écroula.
Toen hakte de held het verhaal schoon en velde de vurige draak.

woest

adjektief

Jen Lindley, son alcoolémie, ses innombrables copains... et son tempérament fougueux.
Jen Lindley, met haar dronken buien en wisselende vriendjes... en haar wilde, woeste leven.

koortsachtig

adjektief

voorbeelde

Jésus a surnommé les apôtres (Pierre et André; Philippe et Barthélemy; Jacques et Jean) “Fils du Tonnerre” à cause de leur tempérament fougueux. [gt chap.
Jezus noemde de apostelen (Petrus en Andreas; Filippus en Bartholomeüs; Jakobus en Johannes) wegens hun felle karakter de „Zonen van de donder”. [gt hfdst.

Nobles amis, je ne suis ni fougueux, ni impulsif.
Jullie weten dat ik onbezonnen noch impulsief ben.

Augusta a eu plus que sa part de vins fins, de bons amants et de chevaux fougueux.
Augusta heeft meer dan haar deel gehad van dure wijn, goede minnaars en verse paarden.

Il est bien trop fougueux.
Maar hij kan het niet laten.

Son tempérament fougueux n’était pas une nouveauté pour lui, et il l’ignora comme toujours.
Het vurige karakter van zijn jongste dochter was niet nieuw voor hem, en hij doorstond de storm gelaten, zoals altijd.

Un chasseur fougueux.
Levendig en op jacht.

Kurt Singer, le fougueux directeur de l’Opéra, l’adule.
Kurt Singer, de onstuimige directeur van de Städtische Oper, adoreert haar.

Ce n’était plus là l’amant fougueux de ces derniers mois.
Dit wasniet de vurige minnaar van de afgelopen maanden.

EIIe est fougueuse, n' est- ce pas, sire?
Ze is weI vurig, hè heer?

—J’suis sûr que ces beautés vont faire l’éducation de mes fougueux jeunes gars, dit le sergent.
'Deze schoonheden zullen vast wel een bron van grote vorming zijn voor mijn trappelende jongelingen,' zei de sergeant.

Le fougueux Viflyanka et le garçon à la cicatrice.
De wilde Viflianka en de jongen met het litteken.

Déjà, elle se fait des ennemis, avec sa nature fougueuse.
Ze maakt nu al vijanden met haar sterke, onhandige inborst.

Une petite infirmière fougueuse.
Net als in Stoute Verpleegstertjes.

J'ai entendu dire que vous étiez fougueuse.
Leefthij nog?

— Baloo est encore un peu fougueux, toutes mes excuses.
‘Baloe is nog een beetje onstuimig, neem me niet kwalijk.

Je les aime fougueuses.
Brutaal, daar hou ik van.

Non pas telle qu'elle est devenue, mais telle qu'elle était en ce temps-là : si fougueuse, si prompte, si confiante.
Niet zoals zij werd, maar zoals ze toen was: zo vurig, zo snel, zo vol vertrouwen.

C’est un homme fougueux, une seule épouse ne lui suffit pas.
Hij is een vurige man en hij heeft nooit aan één vrouw genoeg gehad.

Voilà ce qu’aurait dit le jeune officier fougueux des histoires que lisait West dans son enfance.
Dat was wat de koene jonge officier altijd deed in de verhalen die West als jongen had gelezen.

Ariq pense être un amant plus fougueux que vous.
Ariq gelooft dat hij je vrouwen beter kan behagen dan jij.

Je ris en me représentant le fougueux vieillard de la chambre 411.
Ik lachte bij de gedachte aan de temperamentvolle oude baas in kamer 411.

J'agrippai son col et lui rendis un baiser fougueux, scellant notre serment mutuel.
Ik kuste hem nog vuriger en bezegelde onze belofte.

Fougueuse...
Speels.

Elle chercha avec un zèle fougueux, et quand elle l’eut repéré, elle lui montra l’endroit sur le plan de la ville.
Ze ging voortvarend aan de slag en toen ze het had gevonden wees ze de plek aan op de stadsplattegrond.

L'étalon de Glawen était particulièrement fougueux, et il était obligé de lui tenir la bride.
Glawens rijdier scheen bijzonder vurig te zijn en hij moest hem steeds strak in de hand houden.