passieren
aan de hand zijn · aanbelanden · aanbieden · aangeven · aankomen · aanlanden · aanreiken · arriveren · bereiken · doorbrengen · doorkomen · druppelen · filtreren · gebeuren · geschieden · inhalen · klaarspelen · omkomen · overdrijven · overgaan · overkomen · passeren · plaatsgrijpen · plaatshebben · plaatsvinden · sijpelen · slagen · slagen voor · terechtkomen · vergaan · verlopen · verstrijken · voorbijlopen · voordoen · voorkomen · voorvallen · worden · zeven · zich · zich voordoen · zijgen · zijn