faire du bateau oor Nederlands

faire du bateau

Vertalings in die woordeboek Frans - Nederlands

zeilen

naamwoord onsydig

Je veux faire du bateau, regarder le soleil se coucher.
Ik wil zeilen. Ik wil de zonsondergang zien.

voorbeelde

On va faire du bateau.
We gaan op een boot.

« Mais que va-t-on faire du bateau ?
'Maar wat doen we met de boot?'

— Je t’avais dit que j’allais faire du bateau avec un copain
‘Ik had je toch verteld dat ik met een vriend ging zeilen.’

Je peux les emmener faire du bateau.
Ik heb de kans om ze mee te nemen op een boottocht.

Ils étaient partis faire du bateau dans le golfe et devaient retourner à Cape Coral jeudi.
Ze waren gaan zeilen in de Golf van Mexico en hadden donderdag in Cape Coral moeten arriveren.

Tu veux apprendre à faire du bateau?
Wil je leren zeilen?

Je veux faire du bateau, regarder le soleil se coucher.
Ik wil zeilen. Ik wil de zonsondergang zien.

Voyager et faire du bateau font partie de leurs activités familiales préférées.
Enkele van de lievelingsactiviteiten van het gezin waren reizen en met de boot varen.

Te souviens-tu quand nous sommes allés faire du bateau?
Weet je nog dat we gingen varen?

Emmène-moi faire du bateau.
Als ik mag meevaren.

Si tu veux vraiment faire du bateau, il te faudrait un de ceux- là
Een echte schipper gaat voor zo een

Ou c'est une tentative ratée de faire du bateau une licorne.
Tenzij het een mislukte poging is om van het schip een eenhoorn te maken.

Elle remarqua que le temps était superbe et qu’elle espérait qu’il pourrait pêcher ou faire du bateau.
Ze merkte op dat het weer super was en dat ze hoopte dat hij ging vissen en zeilen.

Ils auraient dû se rendre au lac Ely le dimanche, et faire du bateau l'après-midi.
Ze zouden die zondag naar Lake Ely rijden om te gaan roeien.

On n' avait pas prévu de faire du bateau
We hadden geen zeiltocht gepland

Pourquoi voulait-elle faire du bateau au milieu de la nuit sur le lac ?
Wat heeft ze eraan om op een boot op het meer te drijven?’

Elle les embrassait, les emmenait faire du bateau, leur offrait des caramels et leur racontait des histoires.
Ze kuste hen en nam hen mee op boottochtjes en kocht fudge voor hen en vertelde hun verhalen.

Avant de faire du bateau, c' est normal de penser au mal de mer
Als iemand op een boot moet, wil je weten of hij zeeziek wordt. ' t Kan belangrijk zijn

Allez-vous faire du bateau, Mr Selfridge?
Vaart u, Mr Selfridge?

Ça amusera sûrement Thomas de faire du bateau.
Thomas heeft vast wel zin in een boottochtje, hè?

Il l’avait emmenée faire du bateau pour le week-end, au large de Cowes.
Hij had haar meegenomen voor een weekendje zeilen, vanaf Cowes.

Donc les petits peuvent venir faire du bateau ce week-end?
Dus je zegt dat de kinderen mee mogen gaan varen, dit weekend?

Je les vois souvent faire du bateau ensemble.
Ik zie ze vaak samen op een boot.

Tu veux faire du bateau demain?
Wil je morgen mee met de boot?

En octobre, Peter venait faire du bateau, et le plus souvent je ne le voyais même pas.
In oktober kwam Peter zeilen, dan zag ik hem soms helemaal niet.