fric oor Nederlands

fric

/fʁik/ naamwoord manlike

Vertalings in die woordeboek Frans - Nederlands

poen

naamwoord manlike

Je vais me faire du fric, et te sortir de là.
Ik ga poen verdienen en dan haal ik je hier weg.

geld

naamwoord onsydig

Elle a besoin de temps et de fric pour ouvrir un nouveau studio.
Ze heeft tijd en geld nodig om ergens anders opnieuw te beginnen.

Soortgelyke frases

fric-frac
kraak

voorbeelde

J'ai besoin de fric pour quitter ce putain de pays.
Ik heb geld nodig om uit dit kloteland te vertrekken.

C'est lui le chef, mais il aime être sur le terrain et s'occuper lui-même du fric.
Hij is de baas, maar hij vindt het leuk om op straat te zijn en zelf het geld te innen.

Vous allez livrer le fric a Lok.
Geef dit geld aan Lok.

Où est le fric?
Waar is het nu?

Je sais pas pour toi, Pat, mais jamais on prendrait du fric de la drogue
Van jullie weet ik het niet... maar ik denk dat wij te goed zijn om drugsgeld aan te nemen

Qu'il gagne son fric lui-même.
Laat die zijn eigen geld maar verdienen.

Tu filerais pas tout ce fric si ça te rapportait pas dix fois plus.
Jij zou je geld niet aan Prickett weggeven als je niet dacht dat hij dat tien maal terug kan verdienen.

Tu me dois du fric.
Jie was me geld schuldig.

J'ai besoin de fric.
Ik heb geld nodig.

Ce fric, c'est une pièce à conviction.
Dit geld is bewijsmateriaal voor de staat.

Tout ce qui s’était passé – les catacombes, les crucifixions, la traque de Boyd –, c’était pour le fric.
Alles wat er gebeurde - de catacomben, de kruisigingen, de jacht op doctor Boyd - ging om geld.

Il est pas doué pour les histoires de fric.
Hij kan niet met geld omgaan.

Ce n'est pas une histoire de fric.
Het gaat niet om geld.

Donne- moi le fric!
Geef me het geld

Une fois calmée, elle demande : — Tu as du fric ?
Als ze klaar is, vraagt ze: ‘Heb je geld?’

Mais comme on vous a dit, vous pouvez laisser le fric.
Maar zoals we al zeiden, je mag de tas achterlaten.

Leur seule culture consiste à dépenser du fric et à se saouler.
Ze hebben geen cultuur, behalve geld uitgeven en zuipen.

«La famille de Jessie est bourrée de fric, souligna-t-il.
‘Jessies familie heeft meer dan genoeg geld,’ zei hij.

On l'a pas fait pour le fric.
Daar ging het ons niet om.

Ces Arabes construisaient de la bonne bagnole, quand ils avaient le fric
Die Arabieren maakten prima auto’s toen ze nog geld hadden.’

T'as du fric?
Heb je geld?

JOE PINE : Pour choper le fric, quoi.
Joe Pine: Om het geld te stelen.

Comme tous les clubbers du week-end, pour faire la teuf, faut du fric.
Als je van het weekend wilt genieten, moet je kapitaal hebben.

Il te doit plus que du fric.
Hij is je meer schuldig dan geld.

Un clown se présente, se retire en pleine campagne... et se fait payer une tonne de fric.
Een of andere lolbroek voert campagne, stopt er dan mee en krijgt een grote zak geld mee.