Gele wikke oor Frans

Gele wikke

Vertalings in die woordeboek Nederlands - Frans

Vesce jaune

gele wikke

Vertalings in die woordeboek Nederlands - Frans

vesce jaune

naamwoord

voorbeelde

Er wordt ook gebruikgemaakt van ander voeder, zoals op het bedrijf of door andere schapenhouders geproduceerd stro en hooi, in de herfst/winter ingezaaide voedergewassen (haver, wikke, rogge en gele lupine) en in de lente ingezaaide voedergewassen (maïs en sorghum) uit het afgebakende geografische gebied.
D’autres aliments sont utilisés également tels que de la paille et du foin de plantes fourragères semées en automne/hiver (avoine, vesce, seigle et lupin jaune) ou au printemps (maïs, sorgho), cultivées en production propre et par d’autres éleveurs d’ovins, provenant de l’aire géographique délimitée.

Overwegende dat er in Griekenland normaal in zaaizaad van zachte wikke, koolrapen, mergkool, bladramenas, kanariezaad, spelt, sareptamosterd, karwij en gele mosterd noch vermeerdering, noch handel plaatsvindt;
considérant qu'il n'existe normalement en Grèce ni de reproduction ni de commercialisation de semences de vesce velue (vesce de Cerdagne), de chou navet (rutabaga), de chou fourrager, de radis oléifère, d'alpiste, d'épeautre, de moutarde brune, de cumin et de moutarde blanche;

Aangezien niet voldoende gras wordt geproduceerd, zoals vermeld in het oorspronkelijke productdossier, is ook voorzien in de mogelijkheid om gebruik te maken van voeder zoals op het bedrijf of door andere schapenhouders geproduceerd stro en hooi, in de herfst/winter ingezaaide voedergewassen (haver, wikke, rogge en gele lupine) en in de lente ingezaaide voedergewassen (maïs en sorghum) uit het afgebakende geografische gebied.
En cas de production déficitaire des prairies, comme indiqué dans l’enregistrement initial, est également ajoutée la possibilité d’utiliser des aliments tels que la paille et le foin issus de la production propre et d’autres éleveurs ovins, ainsi que des plantes fourragères semées en automne/hiver (avoine, vesce, seigle et lupin jaune) ou au printemps (maïs, sorgho), provenant de l’aire géographique délimitée.

Hoewel dit niet is vermeld in het oorspronkelijke dossier, mogen nu, omdat spontane vegetatie niet altijd toereikend is om in de behoeften van de kuddes te voorzien, supplementen zoals stro en hooi worden gebruikt die in het afgebakende geografische gebied door schapen- en geitenhouders zijn gemaakt van in de herfst of winter gezaaide voedergewassen (haver, wikke, rogge, gele lupine en andere gemengde voedergewassen) en in de lente gezaaide voedergewassen (mais, sorghum en andere gemengde voedergewassen) die in het afgebakende geografische gebied worden geteeld.
En l’absence de référence dans l’enregistrement initial, et parce que la végétation spontanée ne suffit pas toujours à couvrir les besoins des troupeaux, le recours à des compléments, tels que paille et foin, produits directement par les éleveurs d’ovins et de caprins dans l’aire géographique délimitée, et à des plantes fourragères en régime de semailles d’automne/hiver (avoine, vesce, seigle, lupin et autres associations fourragères) et de printemps (maïs, sorgho et autres associations fourragères), provenant de l’aire géographique délimitée, est introduit.

Het diervoeder wordt aangevuld in de perioden waarin de schaarste het grootst is, met de verdeling van geconserveerde voedermiddelen (hooi en stro) uit het afgebakende geografische gebied, en het gebruik van granen en voedergewassen, voor directe beweiding of gebruik als wisselweide, en deze worden geteeld volgens een herfst-winterregeling voor zaaien en drogen, met of zonder haver, met wikke (Vicia sativa), rogge (Secale cereale), gele lupine (Lupinus luteus) en andere voedergewassen en op geïrrigeerde percelen of verse, niet-geïrrigeerde grond en, volgens een lenteregeling voor zaaien, met mais (Zea mays) en voedersorghum (Sorghum vulgare) alsook andere voedergewassen die normaal gesproken in de regio groeien, en op basis van peulvruchten en granen.
Durant les périodes de plus grande carence, l’alimentation des animaux est complétée par la distribution d’aliments conservés (foins et pailles), provenant de l’aire géographique délimitée, combinés à des céréales de culture et à des associations fourragères destinées à servir de pâture directe ou coupée. Ces aliments sont cultivés soit selon un régime de semis à sec, durant l’automne et l’hiver, avec ou sans avoine, en association avec de la vesce (Vicia sativa), du seigle (Secale cereale) et du lupin sauvage (Lupinus luteus), ainsi que d’autres associations fourragères sur des parcelles irriguées ou des terres fraîches non irriguées, soit selon un régime de semis au printemps, dans lequel ils sont associés à du maïs (Zea mays), du sorgho fourrager (Sorghum vulgare) et d’autres associations fourragères courantes dans la région et à base de légumineuses et de céréales.