être au courant oor Nederlands

être au courant

connaître (une langue)

voorbeelde

Elle est peut-être au courant.
Misschien weet zij meer.

Iris ne doit jamais être au courant.
Iris mag het nooit te weten komen.’

Un père a bien le droit de vouloir être au courant du succès de son fils.
Wat is er mis met een vader, die graag over zijn zoons succes wil horen?

Comment Miss Mountjoy avait-elle pu être au courant du cadavre sur la Plaine Trafalgar?
Hoe wist miss Mountjoy van het lijk in de fontein?

– Tu es le seul à être au courant ?
‘Ben jij de enige die het weet?’

Si Angel fait une faute, j'aimerais être au courant.
Als Angel wat fout doet, wil ik't weten.

Le Patricien devait au moins être au courant de cette lettre.
Op zijn minst had de Patriciër vast wel van de brief geweten.

Personne ne doit être au courant.
Laat niemand iets van onze missie weten.

Vous vous réveillez avec une idée de là où ils pourraient être, je veux être au courant
Als u wakker wordt met een idee van waar ze kunnen zijn, wil ik het weten

Je n'ai pas à vous rappeler que personne ne doit être au courant.
En ik hoef je er niet aan te herinneren dat niemand dit te weten mag komen.

— Non, mais nous aimerions quand même être au courant
‘Nee, maar we willen het toch graag weten.’

Personne d’autre ne doit être au courant – ni Kari, ni Wolff.
En niemand mag het weten, Kari niet en Wolff ook niet.’

Évidemment, ma clientèle ne doit pas être au courant.
Maar de meeste mensen aan wie ik het verkocht, hebben geen behoefte om op de hoogte te zijn.

Vous êtes peut-être au courant de la sévérité avec laquelle Ailnoth traite ses élèves.
'U hebt misschien gehoord hoe streng pastoor Ailnoth de tucht in zijn school handhaaft.

Je dois être au courant de quelque chose?
Is er iets waar ik nog niet van op de hoogte ben?

Claudia pourrait être au courant, mais j’en doute.
Claudia weet daar misschien meer van, maar ik denk het niet.

— C’est peut-être rien, mais je me suis dit que tu aimerais être au courant.
‘Misschien is het niks, maar ik dacht dat je het wel zou willen weten.

— C’est pour ça que je me suis dit que vous devriez être au courant.
‘Daarom dacht ik dat je het moest weten.’

Ce personnel doit être au courant
Dit personeel moet op de hoogte zijn van

Il n'a pas l'air d'être au courant.
en hij... schijnt het niet te weten...

— Tu soutiens depuis le début que Cherish devait être au courant.
‘Jij hebt er constant op gehamerd dat Cherish meer moest weten.

Je n’ai pas appelé pour la démentir... tout Londres doit déjà être au courant.
'Ik heb niet opgebeld om het tegen te houden; het is dus al in heel Londen bekend.

Si c’est le cas, Sarah peut être au courant.
Als dat zo is, weet Sarah er misschien meer van.

Autre chose d'incriminant dont je devrais être au courant?
Iets meer belastend dat ik moet weten?

Ceux qui vont s’y joindre à York voudront également être au courant.
Ook de mensen die zich in York bij ons aansluiten, zullen ernaar vragen.