être fâché oor Nederlands

être fâché

Vertalings in die woordeboek Frans - Nederlands

boos zijn

werkwoord

Si elle est fâchée que je ne sois pas rentrée, je dirais que c'est ta faute.
Als ze boos is dat ik niet thuis kwam geef ik jou wel de schuld.

kwaad zijn

werkwoord

Est-ce pour cela que tu es fâchée ?
Is het daarvoor dat je kwaad bent?

voorbeelde

Tu n'as aucune raison d'être fâché.
Je hebt helemaal geen reden om boos te zijn.

J'aurais dû l'aimer tout ce temps-là au lieu d'être fâchée et pleine de rancœur.
Ik had al die tijd van haar moeten houden in plaats van boos en rancuneus te zijn.

Je n'ai pas tort d'être fâchée.
Ik ben niet voor niets zo overstuur.

Madame la Commissaire, vous n'êtes pas la seule à être fâchée.
Mevrouw de commissaris, u is niet de enige die kwaad is.

Comment pourrais-tu être fâché contre moi alors que j'ai seulement fait ce que tu prêchais?
Dus waarom ben je boos, als ik enkel deed wat jij zei?

Tyler, tu dois être fâché contre moi...
Tyler, je moet nu wel heel boos op mij zijn.

Vous pensez pas qu'ils risquent d'être fâchés?
Dat vinden ze vast niet zo leuk.

— Tu ne dois pas être fâchée contre papa, dit Louisa à voix basse.
‘Je moet niet boos zijn op papa,’ zei Louisa zacht.

Je suis désolé de m'être fâché, plus tôt.
Het spijt me, dat zo erg tekeer ging.

Si je réponds honnêtement, est-ce que tu vas être fâchée contre moi?
Als ik eerlijk antwoord geef, word je dan boos op me?

Je suis désolée de m'être fâchée contre toi plus tôt.
Sorry dat ik ruzie met je maakte.

C’est plus facile d’être fâché et d’en vouloir à cette personne.
Het is makkelijk om boos op iemand te blijven.

Il n'est pas bien pour des amis d'être fâchés, dit une voix calme, du fond d'un fourré.
'Het past vrienden niet, boos op elkaar te zijn,’ zei een effen stem uit het struikgewas.

Ce n’était pas logique d’être fâchée contre Hugo, mais je l’étais tout de même.
Het was niet logisch om boos op Hugo te zijn, maar ik was het wel.

Avec quelqu’un d’autre, il se serait peut-être fâché.
Bij iemand anders zou hij kwaad zijn geworden.

Allons, tu ne vas pas être fâché contre moi?
Toe nou, je kunt hierom toch niet boos op me zijn

Tu vas être fâchée.
Je wordt boos.

Comme pourraient être fâchés en me voyant si heureuse ?
Hoe kunnen ze van streek zijn als ze zien hoe gelukkig we met elkaar zijn?

Mais je n'ai pas tort non plus d'être fâché contre toi.
Maar ik ben ook niet verkeerd om boos op je te zijn.

Je suis désolé de m'être fâché contre toi.
Het spijt me dat ik je verdriet heb gedaan.

Ils l’ont tous reconnu ensuite: ils s’étaient contentés d’être fâchés.
Later gaven ze allemaal toe dat ze alleen kwaad waren.

Je ne veux pas être fâché.
Kijk, ik wil niet kwaad zijn.

J'ai le sentiment que je devrais être fâchée envers cet enfant, cette jeune fille naïve.
Ik heb het gevoel dat ik op dat kind, dat jonge, dat argeloze meisje boos zou moeten zijn.

Ils doivent être fâchés contre nous!
Ze zijn vast heel boos op ons.

Tu as raison d'être fâchée
Je hebt recht om kwaad te zijn.