au revoir oor Nederlands

au revoir

/o.ʁə.vwaʁ/ tussenwerpsel

Une formulation de départ; utilisée lorsqu'une ou plusieurs personnes dans une situation donnée, dialogue ou lieu, s'en vont alors que d'autres restent.

Vertalings in die woordeboek Frans - Nederlands

tot ziens

Phrase

een groet bij het vertrek die de hoop uitspreekt elkaar weer te zien

Au revoir ! Comment est-ce que je sors du bureau ?
Tot ziens! Hoe geraak ik uit het kantoor?

dag

tussenwerpsel

Une formulation de départ; utilisée lorsqu'une ou plusieurs personnes dans une situation donnée, dialogue ou lieu, s'en vont alors que d'autres restent.

Een afscheidsgroet; gebruikt als een of meer mensen in een situatie, dialoog of op een locatie weggaan, terwijl anderen blijven.

Je voulais vous dire au revoir, c' est mon dernier jour
Ik wilde even afscheid nemen omdat het mijn laatste dag is

doei

tussenwerpsel

Une formulation de départ; utilisée lorsqu'une ou plusieurs personnes dans une situation donnée, dialogue ou lieu, s'en vont alors que d'autres restent.

Een afscheidsgroet; gebruikt als een of meer mensen in een situatie, dialoog of op een locatie weggaan, terwijl anderen blijven.

Je dois partir maintenant. Au revoir!
Ik moet nu gaan. Doei!

een prettige dag verder · goedendag · houdoe · tot weerziens · adieu · tot kijk · Tot ziens · gegroet · vaarwel · afscheid · dada · doeg · doei doei · later · mazzel · tot gauw · tot later · tot straks · tot zo · tot zometeen · zie je later

Soortgelyke frases

dire au revoir
afscheid nemen

voorbeelde

Au revoir, vieux moi.
Vaarwel, oude ik.

D'accord, au revoir.
Oke, doei.

Il y a beaucoup de choses ici auxquelles dire au revoir.
Er is hier veel om afscheid van te nemen.

Je ne lui ai jamais dit au revoir.
Ik heb geen afscheid van hem genomen.

Je viens juste te dire au revoir.
Ik kwam afscheid nemen.

Nino nous dirait au revoir, il rentrerait à Naples chez sa femme et son fils.
Nino zou ons gedag zeggen, teruggaan naar Napels, naar zijn vrouw en zijn zoontje.

Bonjour et au revoir.
Dag, en tot ziens.

Je n’avais pas besoin de lui dire que je l’aimais chaque fois que je lui disais au revoir.
Ik hoefde haar niet elke keer dat ik afscheid nam te vertellen dat ik van haar hield.

Au revoir.
Goeiedag.

Je voulais dire au revoir à Pearl.
Ik wilde afscheid nemen van Pearl.

Je veux dire au revoir à tout le monde.
Ik wil van iedereen afscheid nemen.

Au revoir.
Oké, dag.

Au revoir, Maura.
Vaarwel, Maura.

Au revoir, Votre Excellence.
Goedendag, Excellentie.

D'accord, au revoir.
Oké, tot ziens.

Lottie remarqua anxieusement que sa chemise dépassait de son pantalon derrière. — Au revoir, Lottie.
Bezorgd zag Lottie dat zijn overhemd aan de achterkant uit zijn broek hing.

Allez viens, on va dire au revoir.
Zullen we dan maar afscheid gaan nemen?’

Il fut un temps où j'avais pensé dire au revoir.
Er is een tijd geweest dat ik eruit wilde stappen.

Au revoir.
Dag, Mr Gates.

Je voudrais dire au revoir.
Ik wil afscheid nemen.

Au revoir.
Tot ziens.

Au revoir, M. Wickham.
En Mr Wickham.

C'est pour dire au revoir à Leonard, alors toute l'attention sera sur lui.
Een afscheidsfeestje voor Leonard dus hij krijgt alle aandacht.

Au revoir.
tot ziens.

Au revoir, Lorch.
Tot ziens, Lorch.