faire cours oor Nederlands

faire cours

Vertalings in die woordeboek Frans - Nederlands

college geven

werkwoord

Soortgelyke frases

faire la cour
flirten · het hof maken · koketteren · scharrelen · vrijen

voorbeelde

Mon supérieur est en train de faire cours à l’université, ce matin.
Mijn chef geeft deze ochtend college aan de universiteit.

Et le jeune Martin était en train de faire cours.
'De jonge Martin was inmiddels les aan het geven.

Les enseignants se débrouillaient pour faire cours aux deux groupes d’élèves en même temps.
Leerkrachten vonden manieren om aan de twee leerjaren tegelijk les te geven.

Monks, le professeur d’anatomie, refusait de faire cours en présence d’une femme.
Meneer Monks, de docent anatomie, was niet van zins college te geven als er ook een vrouw aanwezig was.

je veux faire cours et Mase veut écouter sa musique.
Ik wil beginnen en Mase wil naar muziek luisteren.

Tu veux que ce type change de vie pour éviter de faire cours à ta fille?
Je wilt dat die man zijn hele leven omgooit... alleen om het thuisonderwijs van je dochter te vermijden?

Je suis certaine que notre précepteur serait ravi que vous veniez nous faire cours une fois.
Ik wed dat onze leraar het fijn zou vinden als u ons eens een keer les zou komen geven.

Je vais faire cours.
Ik ga dit kort houden.

C’était son jour de service, il se dépêchait de terminer la vaisselle avant d’aller faire cours
Hij had die dag dienst en hij wilde snel de afwas afmaken voordat hij weg moest om les te geven.

Faire cours au mari de la Secrétaire d'Etat pendant que son sous-marin se faufile en Alaska?
De man van de minister van BZ de les lezen, terwijl zijn boot rond Alaska rondsluipt?

Tu vas lui faire cours ici.
Jij moet haar hier thuis les gaan geven.

Ce n’était que le milieu de la matinée ; Martin dut interrompre la communication téléphonique pour aller faire cours.
Het was pas halverwege de ochtend; Martin moest ophangen, want hij moest les gaan geven.

Vous êtes d'humeur à faire cours.
Wat ben je lesgeverig?

Ma prof de dance, elle ne veut pas me faire cours.
Mijn dansleraar, ze laat me niet met rust.

Tu n'auras plus à lui faire cours.
Je hoeft haar niet meer thuis les te geven.

Je l'ai invité à venir faire cours à mes élèves sur la jalousie morbide, aujourd'hui
Hij geeft vandaag voor mijn studenten een gastcollege over morbide jaloezie.’

Je dois aller faire cours aux élèves de l’école.
‘Ik moet de kinderen les gaan geven.

— Je refuse de faire cours à un stupide gamin qui ne m'écoute même pas.
"""Ik weiger om les te geven aan een dom jongetje dat niet eens naar me luistert."

Je n'ai pas le temps de faire cours sur la gestion de capitaux.
Ik kan u nu geen stoomcursus kapitaalmanagement geven.

Mais nous pouvons toujours faire cours.
Maar we kunnen nog steeds doorgaan.

" Voulez-vous faire cours à ma place? "
'Of wilt u zelf college geven? '

Il va vraiment faire cours à notre gosse?
Ik weet niet of ik blij ben dat hij ons kind lesgeeft.

Je voudrais l'enfermer et lui faire cours à la maison.
Soms wil ik hem opsluiten en thuis les gaan geven.

Ils ne le laissent pas faire cours parce qu’il est devenu fou.
Ze laten hem niet lesgeven omdat hij gek is geworden.’

Je ne serai plus jamais obligée de faire cours à ces petits vauriens !
Nooit meer hoef ik les te geven aan die kleine vandalen!