faire plaisir oor Nederlands

faire plaisir

Verb

Donner du plaisir à ; rendre heureux ou satisfait.

Vertalings in die woordeboek Frans - Nederlands

bevredigen

werkwoord

Donner du plaisir à ; rendre heureux ou satisfait.

Genot geven; gelukkig maken of tevreden stellen.

Cela dépend de comment vous vous faites plaisir normalement.
Het hangt af van hoe je normaal jezelf bevredigt.

blij

adjective noun

Ça m'a fait plaisir.
Dat maakt me blij.

tevredenstellen

Donner du plaisir à ; rendre heureux ou satisfait.

Genot geven; gelukkig maken of tevreden stellen.

Vous avez voté pour faire plaisir aux généraux de Washington.
Je wilde de generaals in Washington tevredenstellen.

vergenoegen

Donner du plaisir à ; rendre heureux ou satisfait.

Genot geven; gelukkig maken of tevreden stellen.

Soortgelyke frases

faire le plaisir de
de goedheid hebben

voorbeelde

Tu veux bien me faire plaisir et aller me chercher un de ces tests?
Zou je me een plezier willen doen en me één van die testen willen aangeven?

Tu peux me faire plaisir?
Maar doe me een lol?

Tu me disais de me faire plaisir.
Je zie dat ik ze allebei mocht hebben.

Il accompagnait souvent les chanteurs lors des répétitions de la chorale de Hannah, simplement pour leur faire plaisir.
Hij ging dikwijls met Hannah mee naar de repetities van het koor, als begeleider – gewoon om aardig te zijn.

Contentez-vous de lui faire plaisir, quand elle sera grande, elle ne voudra plus acheter de rivière !
Als ze groot is, wil ze heus geen rivieren meer kopen.’

– Ça n’a pas dû vous faire plaisir.
‘Daar was je vast niet blij mee.’

Stanley, tu veux me faire plaisir?
Wil je iets voor me doen?

Si ça peut vous faire plaisir, je ne sens rien du tout.
Nou, ik ruik u nauwelijks, hoor.

Tu ne connaitrais pas un moyen de faire plaisir à une femme qui commencerait par un " C "?
Kan je een manier bedenken om een vrouw te plezier die met " S " begint?

J’étais comme un grand-père gâteux auquel il fallait faire plaisir, mais seulement dans une certaine mesure.
Ik was als een sullige grootvader die vriendelijk, maar beslist moest worden aangepakt.

Qu’on devait se raser de près, s’habiller de manière parfaite pour lui « faire plaisir ».
Ze moesten gladgeschoren zijn en zichzelf onberispelijk kleden om hem ‘een plezier te doen’.

On est là pour faire plaisir.
We doen ons best.

Je te l’ai déjà dit, Sophie, ce n’était qu’un gaspillage de cinquante dollars pour te faire plaisir.
Ik heb je al vaker gezegd, Sophie, dat die vijftig dollar weggegooid geld was.

La Bible indique que Jéhovah agit régulièrement de manière à faire plaisir à ses adorateurs.
De Bijbel laat zien dat Jehovah regelmatig iets voor zijn aanbidders doet om ze gelukkig te maken.

Le souvenir semblait lui faire plaisir.
De herinnering leek hem plezier te doen.

Tout d’un coup, il eut envie de lui faire plaisir, de lui montrer qu’il en valait la peine
Opeens wilde hij iets voor hem doen om te bewijzen dat hij echt de moeite waard was.

— Il m’arrivait de lui donner de l’argent pour lui faire plaisir de temps en temps.
‘Ik gaf haar soms wat geld om haar op te vrolijken.

Étions-nous là uniquement pour faire plaisir à Nino ?
Waren we daar alleen maar voor Nino’s plezier?

Natalie souriait rarement, et jamais pour faire plaisir.
Natalie lachte zelden, en nooit om iemand een plezier te doen.

Elle allait en mettre aujourd'hui, pour faire plaisir à Ethan.
Ze zou het vandaag wel gebruiken, in de hoop Ethan daar een plezier mee te doen.

Peut-être, si elle essayait de lui faire plaisir, changerait-il d’avis et saurait-il lui pardonner ?
Als ze beter haar best deed om hem tevreden te stellen, zou hij misschien van gedachten veranderen en haar vergeven.

Tu sais ce que c'est de passer son temps à faire plaisir aux autres?
Weet je hoe het is als je leven in dienst staat van anderen?

Tu as toujours cherché à faire plaisir, tu sais bien.
Jij wilt het iedereen altijd naar de zin maken, weet je.

Allez-y pour me faire plaisir
Doe het voor mij.

2 Rébecca voulait faire plaisir à Jéhovah
2 Rebekka wilde Jehovah blij maken