makker oor Portugees

makker

naamwoord, adjektief manlike

iemand aan wie men door persoonlijke voorkeur verbonden is

Vertalings in die woordeboek Nederlands - Portugees

camarada

naamwoord m;f

Amigo íntimo.

Ik ga ons iets te drinken halen, en, uh, een paar leugens uitwisselen met mijn makkers.
Pegarei algo para bebermos e trocar mentiras com meus camaradas.

companheiro

naamwoord manlike

Amigo íntimo.

De filosoof Socrates sprak in de gevangenis met zijn makkers over de dood.
O filósofo Sócrates falava com seus companheiros sobre a morte, na prisão.

cara

naamwoord manlike

Naar wat voor soort porno zit jij te kijken, makker?
Que tipo de fantasia pornô você vive, cara?

associado · acólito · acompanhante · parceiro · mano · amigo · chapa

Soortgelyke frases

mak
obediente

voorbeelde

Hij moet bij het meer zijn, makker.
Tem que estar no lago, amigo.

Kiezen of delen, makker!
Não te importas com ele, seu filho da mãe?

Ga de sleutels pakken, dan blijf ik bij onze makker.
Porque não entras e vais buscar as chaves?

Delen, makker! '
Manda ver, cara.

Bourbon en coke is niet echt een homo drankje, makker.
Não é uma bebida muito gay, cara.

‘Ik heb gezien wat ik moest zien en ik heb de droevige zielen van onze gevallen makkers ontmoet.
– Vi o que tinha de ver e encontrei as almas aflitas dos nossos companheiros caídos.

Ja, makker.
Sim, amigo.

Ik heb je gemist, makker.
Senti saudades, garoto.

Mij best, makker.
Está tudo bem garota.

Noem me geen makker, maat of lieverd.
Não sou seu amigo, parceiro nem camarada.

Ik ben niet eerlijk geweest, makker, het spijt me.
Não me comportei bem, companheiro, perdoe.

Oh, denk je dat jij hiertegen immuun bent, makker?
Ah, você se acha imune?

Komaan, makker!
Vamos, amigo!

Bedankt, makker.
Obrigado, mano.

Proost, makker.
Saúde camarada!

Met zulke gedachten in mijn hoofd begaf ik me op weg naar het blokhuis en mijn makkers.
Raciocinando assim, bem disposto, comecei a caminhar na direção da fortificação e dos meus companheiros.

En dat was; makkers?
E que ordem era essa, companheiros?

Gif, doe dan uw werk, makker.
Então, verme, tome isto, amigo!

Het ganse team heeft haar al gehad, makker.
Já se deitou com todos do atletismo.

‘Die avond waren Hannahs vader en een paar van zijn makkers in de pub.
— O pai de Hannah e alguns amigos estavam no bar naquela noite.

Marlengo en Osgard stortten zich samen op hun makker, om hem de cognacfles af te nemen, die hij in zijn hand hield.
Marlengo e Osgord caíram sobre o companheiro, para tirar a garrafa de conhaque que tinha na mão

Hé, makker.
Oi, cara.

Wie weet, misschien gaat hij wel naar de hel om bij zijn makkers op bezoek te gaan.
Quem sabe não vá visitar os amigos no inferno?

Neem `n slok, makker
Beba uma pinga, meu amigo

Hij is nu van jou, Rex, ouwe makker.
É todo teu, Rex, velho amigo.