andare in bici oor Nederlands

andare in bici

Vertalings in die woordeboek Italiaans - Nederlands

rijden

werkwoord

Non ho mai imparato ad andare in bici.
Ik heb nooit op een fiets leren rijden.

voorbeelde

Però ho ricordato una cosa che mi ha detto un ex collega: insegnare è come andare in bici.
Dan herinner ik me iets wat een oud-collega ooit tegen me zei: ‘Lesgeven is net als fietsen.

La mamma aveva promesso che mi avrebbe insegnato ad andare in bici a Central Park.
Mam had me beloofd me in Central Park te leren fietsen.

L’anno successivo ho cominciato ad andare in bici e da allora ho sempre pedalato in fretta.
Het jaar erna begon ik met fietsen en dat ben ik sindsdien altijd blijven doen.

Tentando di andare in bici, imparai presto che se volevo rimanere in equilibrio dovevo continuare a pedalare.
Toen ik probeerde te fietsen, leerde ik al snel dat ik moest blijven trappen om in evenwicht te blijven.

Non ho mai imparato ad andare in bici.
Ik heb nooit op een fiets leren rijden.

Potremmo andare in bici o fare un picnic.
We zouden kunnen gaan fietsen, of picknicken.

Vuole che ti dica che sa andare in bici e contare fino a cinque.
Ze wil dat ik zeg dat ze fietst en tot vijf kan tellen.

Andare in bici o qualcosa del genere.
Met de motorfiets gaan rijden of zo?

Abbastanza da convincerci che andare in bici sia una buona idea.
Dronken genoeg om te denken dat het een goed idee is er op de fiets naartoe te gaan.

Come andare in bici, come radersi, come cambiare una ruota, come masturbarsi.
Hoe je moet fietsen, scheren, hoe je een band moet verwisselen, hoe je moet masturberen.

Glenn non scherzava, né sull'andare in bici né sul bere.
Glenn meende het echt, het fietsen en het drinken.

Non sai andare in bici senza rotelle.
Kan niet fietsen zonder zijwieltjes?

Ma, papino, speravo sarebbe stato come quando mi hai insegnato ad andare in bici.
Maar, papa, ik hoopte dat het net zo zou zijn als toen je me leerde fietsen.

Muddy gemeva e si lamentava; era l’unico fra loro che avesse imparato ad andare in bici.
Troebel kreunde en klaagde; hij was de enige die echt had leren fietsen.

" Mi piace andare in bici e parlo francese, e come a te, mi piace il cibo indiano ".
" Ik fiets graag, spreek vloeiend Frans, en net als jij, hou ik van Indiaas eten. "

Devi imparare ad andare in bici.
Je gaat leren fietsen.

Ricordo diverse corse dal dentista, quando stavi imparando ad andare in bici.
Ik kan me aardig wat bezoekjes bij de tandarts herinneren, toen je leerde fietsen.

Io gli ho insegnato come andare in bici.
Ik leerde hem hoe je op een fiets moet rijden.

«Perché andare in bici qui non è come farlo nel magazzino.
‘Omdat het hier heel anders fietsen is dan in het magazijn.

Andare in bici su queste colline mi lascia completamente spompato.
Ik vind die heuvels op fietsen vermoeiend.

Ti ho vista andare in bici al molo stamattina.
Ik zag je naar de pier fietsen vanochtend.

E'l'altro, quello che gli ha insegnato ad andare in bici, e vuole parlare con lui.
Die wil hem spreken.

«Leggere, andare in bici, camminare, bere vino e la musica classica.»
“Lezen, fietsen, wandelen, wijn en klassieke muziek.”

Carl sapeva che non si corre per Pusherstreet, ma era permesso andare in bici a quella velocità?
Carl wist best dat je niet door Pusherstreet rende, maar mocht je daar dan soms wel fietsen?

«Gli ho detto che può andare in bici anche qui se qualcuno lo accompagna».
‘Ik heb tegen hem gezegd dat hij ook om Galle heen kon fietsen, als er iemand met hem meegaat.’