fare i piatti oor Nederlands

fare i piatti

Vertalings in die woordeboek Italiaans - Nederlands

afwassen

werkwoord

Cucini, fai i piatti non ti scocci mai a giocare al Paroliere.
Je kookt, doet de afwas, je wordt nooit verveelt van Boggle spelen.

de afwas doen

Io morirei e farei i piatti.
Ik zou voor'r sterven en de afwas doen.

voorbeelde

Tocca a te fare i piatti.
Jouw beurt voor de afwas.

Finite e aiutate vostra madre a fare i piatti.
Eet maar op en help je moeder met afwassen.

Nino balzò su, si offrì anche di fare i piatti ma a patto che le bambine lo aiutassero.
Nino sprong op om te helpen, bood ook aan de afwas te doen maar op voorwaarde dat de meisjes hem hielpen.

Nonostante fosse esausta, aveva comunque deciso di fare i piatti prima di andare a letto.
Ondanks haar uitputting had ze besloten de vaat te doen voordat ze naar bed ging.

Mi piace il fatto che sembra stia partendo in guerra, appena dopo aver finito di fare i piatti.
Ik vind het mooi dat hij oorlog lijkt te gaan voeren, terwijl hij pas gewassen is.

Se mi rifiutavo di passare la scopa o di fare i piatti, allora diventavo una peste!
Als ik weigerde de vloer te vegen of de afwas te doen, dan was ik een klier!

Kyle, tesoro, perche'non inizi a fare i piatti mentre io e Zoila sparecchiamo la tavola?
Kyle, lieverd, waarom begin je niet met de afwas, en Zoila en ik ruimen hierbinnen op.

Non c’era niente da fare, erano sempre le due ragazze a fare i piatti.
Er viel niets aan te doen, maar het waren toch altijd de twee meisjes die aan de afwas begonnen.

Dobbiamo fare i piatti e cambiare le lenzuola cosi'chi viene dopo di noi trovera'tutto pulito.
We moeten de vaat doen en de lakens plooien zodat de volgende gasten het fijn hebben.

Ricorda che devi fare i piatti, dopo.
Vergeet niet dat het vanavond jou beurt is om de vaat te doen.

Com'e'che ti ritrovi a fare i piatti?
Hoe ben jij als bordenwasser terecht gekomen?

«Vorrà dire che lasceremo fare i piatti a Iris per tutta l’estate».
‘Dan laten we Iris de hele zomer de afwas doen.’

Io odio fare i piatti.
Ik haat het om af te wassen.

Non mi hai nemmeno aiutato a fare i piatti.
Je hebt niet eens helpen afwassen.

Aspetta, dobbiamo fare i piatti.
Wacht even, als we nu de afwas doen...

Lasciami fare i piatti.
Ik kan je helpen met de afwas.

20, ma volevo fare i piatti prima.
Twintig, maar ik was van plan om eerst de vaat nog te doen.

Si dimenticava di fare i piatti, o di portar fuori la spazzatura.
Hij vergat om af te wassen, of om de vuilnis buiten te zetten.

Ma devo fare i piatti e lavare i pavimenti.
Maar ik moet de afwas nog doen... en vloeren boenen.

Riponeva la paga in una scatoletta di plastica; aiutava i ragazzini a fare i piatti; scriveva le sue lettere.
Hij bewaarde zijn salaris in een plastic doosje, hielp de jongens met afwassen en schreef zijn brieven.

Mamma e Johanna presero una vettura a nolo per andare alla stazione, lasciandomi in cucina a fare i piatti.
Moeder en Johanna vertrokken in een taxi naar het treinstation en lieten mij met de vaat achter.

«A Odessa sognano tutte la stessa cosa, ovvero cucinare e fare i piatti per un uomo come me o te.
‘In Odessa dromen ze allemaal van maar één ding, en dat is koken en afwassen voor een man zoals jij of ik.

Tutto ciò che puoi fare ora... è bilanciare i piatti, fare del bene.
Het enige dat je nu kunt doen... is alles in balans brengen door goede dingen te doen.

Chiedendomi cosa diavolo stessi pensando di fare, presi i piatti.
Terwijl ik me afvroeg waar ik in hemelsnaam mee bezig was, pakte ik de borden van haar aan.

Sapeva fare tutti i piatti, ma pensava che la gente non avrebbe guardato una donna cucinare.
Ze kende alle recepten, maar ze had niet gedacht dat mensen zouden kijken naar een vrouw die barbecuede.